Vijanden, mensen, broers en zussen

Vijanden, mensen, broers en zussen
Je zou willen dat iemand iets zegt wat ertoe doet. Een woord dat het houdt. Maar de beelden die tot ons komen deze dagen… De gruwelijke wreedheid van Hamas, en tegelijk de manier waarop de Gazastrook nu verwoest wordt, gewone Palestijnse burgers, gebombardeerd, gedood in hun huizen – het is allemaal te absurd voor woorden. Het onrecht is om alleen maar uit te schreeuwen. Met geen pen te beschrijven. ‘Woorden kijken elkaar aan en raken buiten zinnen. Ik ervaar de ontoereikendheid van taal om de hel op aarde te verbeelden,’ schreef rabbijn Awraham Soetendorp kort na 7 oktober. Nu, drie, vier weken later gaat het mij nog net zo.

In die verlegenheid klinkt toch het verhaal weer. Woorden komen ons aanwaaien. Dat helpt niet. Of toch? Het toeval wil dat wij het boek Genesis lezen deze weken, over Sarah en Abraham die geroepen zijn naar een land, waarvan gezegd is dat het vol zegen zal zijn. Zegen? Er is niet veel van te zien. Het blijkt een verhaal te zijn dat diep in de werkelijkheid geworteld is. Het raakt aan onze dagen. Het gaat er niet over – of toch?

Vader Abraham heeft twee zonen, Ismaël en Isaak. Maar ze verdragen elkaar niet. De moeders zien het gebeuren, Hagar en Sarah. Ook zij kijken elkaar niet meer aan. Het is maar een klein verhaal over een mislukkend familieverband. En tegelijk is het groot. Isaak wordt de stamvader van de kinderen van Israël, Ismaël de vader van twaalf vorsten, die het land ten oosten van Egypte bewonen (Genesis 25:12-18), wat later zo geïnterpreteerd wordt dat hij de vader van de Arabieren is en… van de islam. Het verhaal van volken komt erin mee. Maar ze redden het niet, die twee. Ze staan tegenover elkaar.

Alleen al dat het erover gáát, voel ik als troost. Dat het gezien en verteld wordt. Het helpt niet, of toch? Dat er in ieder geval taal voor gevonden wordt.

Het wonder is dat de verteller ze niet loslaat. Allebei niet. Hagar en Ismaël worden weggestuurd, vluchten de woestijn in. Verdwijnen ze uit beeld? Nee, ook hun verhaal wordt verteld. Opmerkelijk. Je zou denken: Isaak is toch de volgende hoofdpersoon, het gaat in het boek Genesis toch om hoe Israël op het toneel komt. Deze God wordt toch de God van Abraham, Isaak en Jakob genoemd… Zeker, maar niet om Ismaël erbuiten te houden, niet om hem af te schrijven. Niet zonder Ismaël. Daarom wordt ook zijn geschiedenis verteld, ook zijn pijn en zijn toekomst. De verteller van dit verhaal doet wat wij vandaag zo ontzettend moeilijk vinden: allebei zien. Het ene verhaal vertellen én het andere. Niet ‘ja maar’ zeggen, maar ‘en’, zoals publiciste en onderzoeker Ronit Palache het treffend zei in Op1. Dus Sarah én Hagar, Isaak én Ismaël. Het verhaal dwingt je steeds weer het perspectief te wisselen, steeds toch weer even in de schoenen van die ander te gaan staan. Om niet te vergeten dat die ander, die vijand… een naam heeft en een verhaal. Een broer, een zus, mens net als jij, dieper verbonden dan je zou willen.

(Rembrandt, Abraham verstoot Hagar en Ismaël, ets 1537)
 
terug