Wat is het mensje

Wat is het mensje
Column door Marco Visser

Op 15 september speelden Iddo van der Giessen en Joram van Ketel de ‘Fantasie over Psalm 8’ voor orgel en trombone, door de jonge Rotterdamse componist Matthijs van der Wilt. Schitterend en gloednieuw, voor het eerst te horen in de Goede Herderkerk (en hier nog terug te luisteren!).

Psalm 8… een parel van een gedicht. Een liedje over de mens op de aarde, temidden van de dieren en de dingen. De dichter kijkt in de nacht omhoog naar de sterren, het heelal, en naar zichzelf. En fluistert-zingt dan dit zinnetje: ‘Wat is het mensje, dat Jij hem gedenkt… ‘t mensenkind dat Jij acht op hem slaat?’ Een moment van verwondering en vreugde. Mijn hemel, dat ik er ben, dat ik er mag zijn!

Maar het heeft ook een andere kant; en daarin is de Psalm ook eerlijk: in het onmetelijke universum stelt de aarde niets voor. En ik als enkeling natuurlijk al helemaal niet. Er staat in het Hebreeuws dan ook een ander woord dan het gebruikelijke ‘adam’, mens. Hier zingt de dichter over de ‘enosj’, dat is de mens in z’n kwetsbaarheid en broosheid, de sterveling. Ik… mensje… wie ben ik nou helemaal? Wat stel ik voor in dat eindeloos grote, alsmaar uitdijende heelal?

Pijnlijk genoeg, als je het dichterbij houdt, is hetzelfde waar: ook op de aarde, onder de mensen, in de verschrikkingen van deze dagen in Gaza, in Libanon, in Oekraïne, in Sudan – wat is een mensenleven? Wat doe ik ertoe? Die ervaring wordt serieus genomen.

In een andere vorm is het misschien in onze samenleving ook herkenbaar: in het gevoel van leegte en betekenisloosheid dat alom lijkt te zijn. Dat we met z’n allen niet meer lijken te weten of het leven ergens over gaat, of ergens toe dient. Is er nog een of andere samenhang, een bezield verband, of is het besef nu definitief, om het met die onvergetelijke regel van Lucebert te zeggen, ‘een broodkruimel te zijn op de rok van het universum’?

Maar dan is er toch ook nog dat andere. Tegelijk zingt dus de Psalm van de onmogelijke mogelijkheid dat dat kleine mensje tóch gezien wordt. Dat is de grote verrassing: dat er iemand aan je denkt, dat je meetelt. Dat je geliefd bent. Natuurkundig gezien – en ook gezien de feiten, de realiteit van elke-dag-opnieuw – is dit absurd. Totaal onmogelijk. Daarom hebben we de poëzie zo nodig. En de ontmoeting. En de muziek. Om ons op een andere toonhoogte te brengen. Om ons weer open te zetten voor het wonder.

 
terug